Reykjavík is de levendige, moderne, veilige en vriendelijke hoofdstad van IJsland. De stad ligt in de gemeente Reykjavíkurborg in het zuidwesten van het land. Met ruim 120.000 inwoners is Reykjavík de enige stad in IJsland van significante omvang. Met de plaatsen die aan Reykjavík vast zijn gebouwd (Kópavogur, Hafnarfjörður, Garðabær, Mosfellsbær, Seltjarnarnes, Álftanes en Kjósarhreppur), telt de omgeving ongeveer 202.000 inwoners. Dat is ongeveer 60% van de bevolking van het land. Reykjavík is de meest westelijk gelegen hoofdstad van Europa en, omdat het op slechts 330 kilometer van de poolcirkel is gebouwd, tevens de meest noordelijk (64.08°N) gelegen hoofdstad van een onafhankelijke staat ter wereld. De betekenis van de naam van de stad is 'Rookbaai'. De weids opgezette groene stad werd voornamelijk op het schiereiland Seltjarnarnes, aan de zuidzijde van de Faxaflói-baai, gebouwd en wordt door de tafelberg Esja, aan de overzijde van de baai, tegen de koude poolwind beschermd.
Op de plek waar Reykjavík ligt, settelden zich de eerste permanente bewoners van het eiland. Dit zouden het Noorse stamhoofd Ingólfur Arnarson, zijn vrouw en zijn slaven zijn geweest. Toen de Viking in het jaar 874 de zuidkust van IJsland naderde, wierp hij, naar oud Noors gebruik, twee houten pilaren met heidense voorstellingen (de Öndvegissúlur) overboord. Hij hoopte dat de Noorse God Þor ze zou laten aanspoelen op een plek waar hij zich diende te vestigen. Op de plaats waar zijn slaven de pilaren in het jaar 877 terugvonden, bouwde hij zijn boerderij. De plek werd door Arnarson 'Rookbaai' genoemd, omdat er via warmwaterbronnen stoom vanuit de aarde omhoog kwam.
In de eeuwen die volgden bleef Reykjavík een agrarische bestemming behouden. Toen de plaats in 1786 stadsrechten ontving, telde het slechts 167 inwoners. In IJsland is de trent om in steden te gaan leven pas erg laat ontstaan. Erg snel groeide de bevolking van de steden daardoor in eerste instantie niet. Halverwege de vorige eeuw woonden er toch ongeveer 55.000 mensen in de stad. Na de Tweede Wereldoorlog trokken veel meer mensen vanaf het platteland naar de stad, in de hoop er veel geld te verdienen. Veel mensen slaagden daarin, waardoor een zeer welvarende staat ontstond. Op de Human Development Index van de Verenigde Naties bereikte IJsland in 2007 en 2008 de hoogste positie. Onder invloed van de bankencrisis is IJsland daarna echter flink gedaald op die ranglijst.
Hoewel Reykjavík niet bijzonder veel inwoners telt, beslaat de stad een flinke oppervlakte. Er is veel laagbouw, huizen zijn vrij groot en er is veel ruimte voor tuinen, parken en ander groen. In de binnenstad zijn wel flats gebouwd, maar over het algemeen tref je er kleurrijke huizen aan. Grote delen van buitenwijken zijn gevuld met saai ogende woningbouw. Echte achterbuurten kent de stad niet. Er zijn veel musea, er is een universiteit, er is voldoende mogelijkheid om te shoppen en de stad kent een bruisend nachtleven. Een echte stad dus!
Het centrum van Reykjavík is niet bijzonder groot. Vrijwel alle zaken die je gezien moet hebben, liggen op korte loopafstand van elkaar verwijderd binnen de '101-area', zoals het gebied met deze postcode door hippe mensen genoemd wordt. Het tempo van de stad Reykjavík ligt laag, waardoor een wandeling de ideale manier is om de stad op een ongedwongen manier te leren kennen.
De Laugavegur (wasweg) is een ideaal uitgangspunt voor een bezoek. Vroeger werd deze weg gebruikt door de vrouwen van het dorp, wanneer zij lopend of te paard naar de bronnen in het oostelijker gelegen Laugadalur trokken om de was te gaan doen. Tegenwoordig is het de hoofdstraat van Reykjavík. De straat is in zijn geheel voorzien van straatverwarming, waardoor hij zelfs in de winter niet glad wordt. Langs de weg staan verschillende authentieke houten panden, waarin kleine, hippe en/of exclusieve winkeltjes en boetiekjes zijn gevestigd. Tussen de winkels is tevens veel ruimte voor restaurants en cafés. Het is vooral een gezellige straat.
Aan het westelijke uiteinde gaat de Laugavegur ongemerkt over in de Bankastræti. De Bankastræti eindigt op zijn beurt bij het Lækjartorg-plein. Het opvallende witte pand dat hier staat is het regeringsgebouw Stjórnarráðshúsið, waar de ministerraad bijeenkomt. De koning van Denemarken gaf in 1759 het bevel het pand als gevangenis/tuchthuis te realiseren. Twee jaar later werd begonnen met de bouw van dit eerste stenen pand in IJsland en in de winter van 1770-'71 was het klaar. Daarmee is het één van de oudste nog bestaande gebouwen in Reykjavík. Tot 1816 werden er gedetineerden in het pand te werk gesteld. Vanaf 1905 was het in gebruik als ministerie. Later, in 1918, trok de regering erin. Tegenwoordig huist het kabinet van de premier in het pand. IJslanders zeggen weleens gekscherend dat, ondanks dat het pand geen gevangenis meer is, de boeven gewoon zijn blijven zitten. Prominent in het gazon voor de deur staan twee standbeelden. De rechter moet Hannes Þórður Pétursson Hafstein (1861–1922) - de eerste minister-president van IJsland - voorstellen. De andere is van koning Christiaan IX van Denemarken (1818–1906) die de IJslanders hun constitutie (de grondslag voor een eigen staat) gaf. Beide standbeelden werden vervaardigd door Einar Jónsson (die ook een eigen museum in de stad heeft).
Direct ten noorden van het Lækjartorg-plein, ligt aan de rechter zijde van de weg (Lækjargata) in een parkje de heuvel Arnarhóll. Deze heuvel is vernoemd naar Ingólfur Arnarson; de eerste mens die zich permanent op IJsland vestigde. Zijn imposante standbeeld op de top siert de heuvel.
De Bankastræti gaat aan de overzijde van de Lækjargata over in de Austurstræti. Op de eerste kruising in die straat staan twee noemenswaardige panden. Aan de overzijde aan de rechter kant staat het voormalig hoofdkantoor van Landsbanki. Ten tijde van het Icesave-debacle verscheen dit pand vrijwel dagelijks op de Nederlandse televisie. Fotogenieker is het rode gebouw direct aan de rechter zijde. Dat is het hoofdpostkantoor (Íslandspóstur) van de stad. Wanneer op de kruising (Pósthússtræti) rechtsaf wordt gegaan, leidt de weg naar de beste en beroemdste hotdogstand (Bæjarins bestu pylsur) van IJsland. Veel meer dan een caravan is het niet, maar iedereen in IJsland kent deze plek. Een mooie gelegenheid om even een hotdog te scoren. Onder andere Bill Clinton en James Hetfield (zanger van Metallica) gingen u voor!
Sla je op de eerste kruising in de Austurstræti linksaf in plaats van rechtsaf, dan leidt de weg naar het plein Austurvöllur (Oosterveld), waar ooit het hooiland van Ingólfur Arnarson zou hebben gelegen. Tegenwoordig is het het belangrijkste plein in Reykjavík. Aan het plein staat onder andere het Alþingishúsid (parlementsgebouw). Dit gebouw, opgetrokken uit het grijskleurige stollingsgesteente doleriet, werd in het jaar 1881 gebouwd naar een ontwerp van de Deense architect Ferdinand Meldahl (1827–1908). Omdat het pand gebouwd werd toen IJsland nog Deens bezit was, 'siert' het wapen van Denemarken de gevel. Op 1 juli 1881 kwamen de leden van het Alþing voor het eerst bijeen in het pand. Tegenwoordig wordt er in het Alþingishúsid niet veel meer gedaan dan vergaderen. Het grootste deel van het parlementaire werk wordt verricht in gebouwen in de omgeving en het IJslandse parlement komt bijeen in een modern pand naast het Alþingishúsid.
Centraal op Austurvöllur staat een standbeeld van Jón Sigurðsson (1811–1879). Hij was leider van de IJslandse onafhankelijkheidsbeweging halverwege de negentiende eeuw. Op zijn verjaardag (17 juni), die hij destijds postuum vierde, werd in 1944 de republiek IJsland uitgeroepen. 17 juni is de nationale feestdag van IJsland. Elk jaar op die dag legt de president van IJsland een krans bij het standbeeld. Daarna barst een groot feest los met muziek, dans, rommelmarkten, eten en de onvermijdelijke alcohol. Een afbeelding van Jón Sigurðsson is overigens ook te vinden op de briefjes van ISK 500.
Naast het parlementsgebouw staat de Dómkirkjan; een witte Lutherse kerk met een koperkleurig dak. Deze kerk werd in het jaar 1796 gebouwd in opdracht van koning Christiaan VII van Denemarken. Het is nog steeds de belangrijkste kerk van IJsland en vervult de kathedraalfunctie. Het interieur van de kerk is bijzonderder dan het exterieur. Zo is er onder andere een fraai marmeren doopvont, gemaakt door de uit Kopenhagen afkomstige Bertil Thorvaldsen (1768–1844), te aanschouwen. Achter de kerk is een borstbeeld geplaatst van de evangelische bisschop van Skálholt Jón Þorkelsson Vídalín (1666–1720).
Achter de westgevel van Austurvöllur, ligt in de wijk Kvosin met daarin de Aðalstræti. Dit is de oudste straat van Reykjavík en hier zijn nog de eerste huizen van de stad te vinden. Het oudste houten huis van de stad staat op nummer 10. Dit is het Geysishusið uit 1762. Het werd gebouwd als onderdeel van het project Innéttingarnar (wat 'decor' betekent), dat werd gefinancierd door ene Skúli Magnússon. Het project behelsde de bouw van acht panden. Veel oude gebouwen zijn gesloopt, zoals de oudste bioscoop van IJsland, Fjalakötturinn. Tegenwoordig wordt getracht panden in de stijl van vroeger terug te plaatsen. Overigens is de VVV van Reykjavík ook aan deze straat gevestigd.
Een blok achter het Alþingishúsid bevindt zich het meertje Tjörnin (het meer). Erg bijzonder is dit watertje niet. De directe omgeving en de parken daarbij vormen echter wel een prima gelegenheid om te recreëren. Wandelen en hardlopen zijn er bijvoorbeeld erg populair. Onder de veertig vogelsoorten die in het meer leven, bevinden zich vooral eenden, maar de meeuwen, ganzen en zwanen ontbreken natuurlijk ook niet. In de winter wordt er water vanuit een warme bron in het meer gepompt, zodat er wakken openblijven voor de vogels. 's Winters wordt het sneeuw van het ijs verwijderd, zodat de hoofdstedelijke bewoners er ook buiten de zomer een scheve schaats kunnen rijden. In het meer zwemmen geen vissen en het water is overwegend zoet. Bij hoge zee kan echter zout water door een beekje onder Lækjargata vanuit de oceaan het meer in stromen. Aan het Tjörnin staat het moderne en imposante gemeentehuis van Reykjavík (Ráðhús Reykjavíkur), dat in 1992 werd opgeleverd. In de expositieruimte van het stadhuis worden vaak tentoonstellingen georganiseerd. Deze zijn gratis toegankelijk. Ook aan het Tjórnin ligt het nationale kunstmuseum (Listasafn Íslands). Daarnaast staat een witte kerk met een groen dak. Deze vrije Lutherse staatskerk (Fríkirkjan) werd in het jaar 1903 ingewijd. Op 16 december 2011 gaf de Nederlandse artiest Herman van Veen in deze kerk een optreden. Aan het deel ten zuiden van de weg die de vijver in tweeën deelt (de Skothúsvegur), ligt het park Hljómskálagarður (muziekpaviljoenpark), met daarin het in 1923 gebouwde hjómskálinn (muziekpaviljoen), waarin tegenwoordig een koffiehuis is gevestigd. Het is één van de grootste parken van Reykjavík. Ten westen van het meer ligt in het bos de in 1838 gecreëerde begraafplaats Hólavallagarður.
Þá þú gengur í Guðshús inn
gæt þess vel, sál mín fróma,
hæð þú þar ekki herrann þinn
með hegðun líkamans tóma.
Beygðu holdsins og hjartans kné,
heit bæn þín ástarkveðja sé.
Hræsnin mun síst þér sóma
Het gebed zoals afgebeeld boven de deur van de
Hallgrímskirkja
Vanaf de oevers van het meer is in de verte in oostelijke richting de moderne kerk Hallgrímskirkja te ontwaren. Deze kerk is het belangrijkste 'landmark' dat Reykjavík rijk is. Veel straten leiden naar de 38 meter hoge heuveltop Skólavörðuholt waarop de kerk gelegen is. Van afstand lijkt de kerk wel wat op een raket, maar van dichtbij is duidelijker te zien dat basaltkolommen de inspiratie vormen voor de architectonische vorm waarin de voorgevel en de 73 meter toren van de kerk gebouwd zijn. De staatsarchitect Guðjón Samúelsson (1887–1950), die tevens de kerk in Akureyri ontwierp, kreeg in het jaar 1937 de opdracht een kerk die 1200 mensen kan herbergen te ontwerpen. In 1945 werd vervolgens begonnen met de bouw en in 1986, ruim veertig jaar later dus, kon de Hallgrímskirkja eindelijk ingewijd worden. Van binnen oogt de Lutherse kerk met haar hoge betonnen kolommen vrij sober/minimalistisch maar licht. De architectuur doet gotisch aan, maar is het dat ook weer niet exact. De akoestiek in de kerk is van buitengewone kwaliteit. Het paradepaardje van de kerk is dan ook het orgel, dat in 1992 geplaatst werd door de firma Johannes Klais Orgelbau uit Bonn (Duitsland). Het orgel telt 72 registers en 5275 pijpen. Het instrument is 15 meter hoog en weegt 25 ton. Het carillon van de kerk is gegoten door de Koninklijke Eijsbouts Klokkengieterij te Asten in Nederland. Ook de klokken van de Notre Dame in Parijs en de 23 ton zware 'Olympic bell' die door tourwinnaar Bradley Wiggins geluid werd tijdens de opening van de Olympische spelen van Londen in 2012, komen ook uit deze fabriek. De kerk is overigens vernoemd naar de IJslandse dichter en dominee Hallgrímur Pétursson (1614–1674). Hij is bekend van zijn vijftig 'Passion Hymns' (Passíusálmar), die tijdens de vastentijd voor Pasen werden en worden gezongen. In die periode krijgt dagelijks een IJslander de eer een vers voor te mogen dragen op de radio. Door de paaspsalmen is Hallgrímur Pétursson één van de belangrijkste dichters in de geschiedenis van IJsland. Daarom wordt hij ook wel 'de geliefde zoon der natie' genoemd. Boven de in 2010 geplaatste bronzen voordeur van de kerk, staat het negende vers van zijn 24ste passiehymne afgebeeld. De bijzondere voordeur werd gemaakt door Leifs Breiðfjörð. In de vorm van een vierblad is een afbeelding gegoten die de geschiedenis van het Christendom en de kerkelijke kunst moet weergeven. De tekst op de deur zegt 'Komið til mín' (komt tot Mij). Voor de liefhebbers is het mogelijk de lift naar een platform op 70 meter hoogte in de toren te nemen. Deze plek biedt een fenomenaal 360°-uitzicht op de stad en, als het weer het toestaat, de wijde omgeving.
In hoofdstuk 21 van de literaire thriller Onderkoeld (Harðskafi) van de IJslandse auteur Arnaldur Indriðason wordt de kerk als volgt beschreven:
“Erlendur doofde zijn sigaret en stapte uit de auto. Hij keek omhoog naar de kerk, een kille, grauwe steenklomp, en hij dacht bij zichzelf dat de architect een atheïst moest zijn geweest. Hij kon tenminste niet zien dat het gebouw tot glorie van de Heer was opgetrokken, het zag er eerder uit als een fabriek waar cement wordt gemixt.”
Vanaf zijn sokkel voor de Hallgrímskirkja kijkt het standbeeld van Leifur Eiríksson (de ontdekker van Amerika) door de Skólavörðustígur richting zee. Dit standbeeld werd gemaakt door Alexander Stirling Calder. Het werd in 1930 door de Amerikanen aan IJsland geschonken ter gelegenheid van de duizendste verjaardag van het Alþing.
Wordt vanaf de Hallgrímskirkja de Skólavörðustígur gevolgd, dan eindigt de wandeling nabij het regeringsgebouw (Stjórnarráðshúsið) aan het eind van de Bankastræti. In de straat Skólavörðustígur bevindt zich, tussen de galeries en juweliers, op nummer 9 het monumentale Hegningarhúsið (strafhuis), dat tegenwoordig dient als entree van het penitentiair systeem van IJsland. Alleen sommige kortgestraften dienen hier hun straf uit. De meeste gevangenen worden vanuit Hegningarhúsið naar de gevangenis Litla-Hraun (met ruimte voor 87 gedetineerden de grootste van de vijf gevangenissen in IJsland) nabij Eyrarbakki gebracht om aldaar hun straf uit te zitten.
Het is ook mogelijk om direct voor de Hallgrímskirkja naar rechts te gaan de Frakkastigur in. Op de plek waar deze weg de kust nadert (Sæbraut), staat sinds 18 augustus 1990 het grootste en meest gefotografeerde kunstobject van Reykjavík; de Sólfar (de Zonnevaarder). Het werd ontworpen door de kunstenaar Jón Gunnar Árnason (1931–1989), die tijdens de ontwerpfase ernstig te lijden had aan leukemie. Deze stalen constructie, op de plek waarvan gedacht wordt dat Ingólfur Arnarson er voor het eerst aan land kwam, moet een soort droomboot voorstellen en is een ode aan de zon. Hoewel het lijkt een karkas van een Vikingschip voor te stellen, was dat niet de oorspronkelijke bedoeling. Het schip lijkt te koersen richting het noorden, de zonsondergang tegemoet.
Opvallend aanwezig in de stad is het grote aantal standbeelden en monumenten dat her en der is geplaatst. Deze monumenten variëren van borstbeelden van personen, herdenkingsmonumenten voor vissers die niet terug zijn gekomen van zee, absurde voorstellingen, moderne abstracte kunst tot dramatische Bijbelse taferelen. Vooral ook langs de boulevard/kustweg worden regelmatig nieuwe verrassende kunstwerken bijgeplaatst. Buiten de in het artikel hierboven reeds genoemde standbeelden, wordt ook het standbeeld Horft til Hafs (uitkijken over zee) in de oude haven van Reykjavík veel gefotografeerd. Dit door Inga Þ. Gíslason (1905 – 1956) vervaardigde beeld werd in 1997 onthuld. Het kunstwerk eert de IJslandse vissermannen en moet de bewoners van de stad eraan herdenken dat het de vissers waren die van het dorpje Reykjavík een stad maakten. Langs de boulevard nabij de oude haven is een klein stukje spoor aangelegd waarop de groene locomotief 'Minør' staat. Samen met de andere locomotief 'Pionér' werd de Minør tussen 1913 en 1928 ingezet bij de bouw van de zeewering rond de oude haven van Reykjavík. Daarvoor was een spoortraject met een lengte van twaalf kilometer aangelegd. Tegenwoordig bestaan er geen spoorverbindingen meer binnen IJsland. Berichten over vertraagde treinen zijn de IJslanders dan ook vreemd.
Naast gebouwen die hierboven reeds genoemd zijn, bevinden zich talrijke andere bijzondere gebouwen binnen de stadsgrenzen van Reykjavík. Enkele daarvan zijn een beschrijving op deze website waard.
Bijna niet te missen is bijvoorbeeld het gebouw Perlan (de parel), dat ongeveer twee kilometer ten zuiden van het centrum van Reykjavík staat, bovenop de 61 meter hoge heuvel Öskjhlíd (waarin enkele bunkers uit de Tweede Wereldoorlog zijn gevestigd). Het gebouw bestaat uit zes grote watertanks met daar bovenop een veertien meter hoge glazen koepel. Vanuit het Perlan wordt Reykjavík van warm water voorzien. Al in 1928 werd warm water uit natuurlijke bronnen in de omgeving van Reykjavík gewonnen voor de warmwatervoorziening van de stad. In de jaren tachtig van de vorige eeuw begon het opgepompte water echter in temperatuur af te nemen en zouter te worden. Als oplossing werd bij Nesjavellir, 15 kilometer ten noordoosten van Reykjavík aan de voet van het Hengillgebergte, een nieuwe warmtecentrale gebouwd. Sinds mei 1990 wordt vanuit Nesjavellir per seconde 1800 liter warm water, met een temperatuur van 81℃, door een 27 kilometer lange pijplijn richting Reykjavík getransporteerd. Om een deel van dit water (maximaal 20.000 kuub) op te kunnen slaan, werd in 1988 het Perlan gebouwd. In de koepel bevindt zich een vrij exclusief panoramisch restaurant dat in twee uur tijd een rondje draait, zodat gasten tijdens een diner kunnen genieten van het uitzicht rondom. Tevens bevinden zich een soort cafetaria en een kleine bar in de koepel. Bezoekers kunnen gratis toegang krijgen tot een soort balustrade rondom de koepel en op die wijze genieten van het uitzicht. In één van de tanks van het Perlan is het Sagamuseum gevestigd.
Aan de kustweg Sæbraut in de wijk Borgartún, op ongeveer 700 meter ten oosten van het standbeeld Sólfar (de Zonnevaarder) staat het statige huis Höfði. Dit pand is bekend vanwege de wapenconferentie die de toenmalige Amerikaanse president Ronald Reagan en zijn Russische collega Michail Gorbatsjov er hielden op 11 en 12 oktober 1986. In die periode woedde de Koude Oorlog nog hevig. In de maand voor de conferentie bijvoorbeeld werd nog de Rus Gennadi Zakharov, die werkte voor de VN in New York, gearresteerd door de FBI, omdat hij op heterdaad betrapt werd tijdens spionagewerk. In reactie daarop arresteerde de KGB in Moskou de Amerikaanse journalist Nicholas Daniloff. Op 23 september werden deze gevangenen geruild. Deze ruil vormde de basis voor nieuwe gesprekken. Omdat Reykjavík ongeveer halverwege Moskou en Washington D.C. ligt, was deze locatie daarvoor ideaal. De ontmoeting (Iceland Summit) was een grote stap richting het einde van de Koude Oorlog. Er zijn meer landen die claimen dat een topontmoeting in hun land het einde van de Koude Oorlog betekende, maar het is natuurlijk vrij ironisch dat een periode met de naam Koude Oorlog nu juist in IJsland moest eindigen. Beelden van de ontmoeting zijn bijvoorbeeld te vinden op YouTube.
Het Höfði-huis werd gebouwd in het jaar 1909. Het is in feite niet meer dan een huis dat besteld werd uit een catalogus en werd geleverd vanuit Noorwegen. Toch doet het uiterlijk enigszins Frans (art nouveau) aan. Het pand deed in eerste instantie dienst als ambtswoning van de Franse consul Jean-Paul Brillouin, die in IJsland aanwezig was om de belangen van de Franse vissers te behartigen. Daarna had het pand verschillende eigenaren, waaronder de Britse overheid. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bezocht Sir. Winston Churchill het pand, ook Marlene Dietrich kwam op bezoek en in 1973 sliep de toenmalige Franse president Georges Pompidou er gedurende een ontmoeting met zijn Amerikaanse collega Richard Nixon. Die ontmoeting zelf vond plaats in Kjarvalsstaðir (één van de locaties van het huidige nationaal museum van hedendaagse kunst). Uiteindelijk werd het pand in 1958 aangekocht door de gemeente. Nadat het pand aanvankelijk op de nominatie stond gesloopt te worden, werd het alsnog opgeknapt. Buiten de normale bewoning, zou ook een spook haar intrek in het gebouw hebben genomen. Zij zou bijvoorbeeld lampen spontaan van het plafond laten vallen. Enige vorm van humor kan haar niet worden ontzegd, want ze zou een keer al het meubilair uit de eetruimte hebben laten verdwijnen juist op het moment dat het diner geserveerd zou worden. Tegenwoordig wordt het Hofdi-huis gebruikt om officiële gasten te ontvangen. Het is niet opengesteld voor bezoekers. Schuin voor het pand is een standbeeld geplaatst dat de pilaren van de zetel van Ingólfur Arnarson moet voorstellen.
Opvallend aanwezig aan de waterkant even buiten het centrum is het grote glazen gebouw Harpa tónlistarhús. Het is vernoemd naar de harp en naar de eerste maand van het zomerseizoen op de oud-IJslandse kalender, grofweg van halverwege het huidige april tot half mei. Het pand heeft van afstand strakke vormen, maar wanneer het dichter benaderd wordt, worden allerlei kubusvormen en zeshoeken met verschillende kleuren transparant glas zichtbaar. De gevels van Harpa zijn opgebouwd uit meer dan 10.000 ramen. Harpa is een concertgebouw en conferentiecentrum met vier grote zalen, waarvan de grootste - Eldborg - aan maximaal 1800 personen en zitplaats biedt. De andere zalen dragen namen als Norðurljós, Silfurberg en Kaldalón. Daarnaast zijn er kleinere conferentieruimten, vergaderzalen, restaurants en bars in het gebouw aanwezig. De Harpa werd ontworpen en gebouwd door verschillende IJslandse en Deense architecten en bouwbedrijven. Met de bouw werd begonnen op 12 januari 2007. In het voorjaar van 2011 was het af en de eerste voorstelling werd gegeven op 4 mei van dat jaar. In het openingsweekend van 13 mei 2011 kwamen er 32.000 mensen (een tiende deel van de IJslandse bevolking) de Harpa bekijken. De officiële inauguratie vond plaats op 20 augustus 2011. De Harpa is de thuisbasis van het IJslands Symfonieorkest (Sinfóníuhljómsveit Íslands) en de IJslandse Opera (Íslensku óperunni).
Een groot recreatiegebied binnen de stadsgrenzen van Reykjavík is het Laugadalur. Dit gebied ligt ten oosten van het centrum aan het oostelijke einde van de Laugavegur. Hier is onder andere het grootste zwembad van de IJsland te vinden. Dit zwembad draagt de naam Laugardalslaug en is het hele jaar door gevuld met warm water afkomstig uit de geothermische bronnen in de omgeving. Behalve het wedstrijdbad zijn er ook verschillende kleine baden, hot pots, een kinderbad, sauna's en een glijbaan aanwezig. Afzonderlijk van het zwembad is er in het belendende pand ook een grote spa te vinden. Voor zwemliefhebbers is behalve een bezoek aan Laugardalslaug ook een bezoek aan één van de andere acht zwembaden in Reykjavík aan te bevelen. De zwembaden Vesturbæjarlaug en Árbæjarlaug beschikken ook over uitgebreide faciliteiten, maar zijn iets knusser van opzet.
Naast het Laugardalslaug staat het nationale voetbalstadion Laugardalsvöllur. Direct naast het grote stadion ligt het kleinere voetbalstadion Valbjarnarvöllur. Ook de multifunctionele (sport)hal Laugardalshöll staat in het Laugadalur. Hier werken de handbalploegen van IJsland hun duels af. Qua sportfaciliteiten is er ook nog een ijshockeystadion aanwezig: de Skautahöllin. Even verderop staat de grootste sportschool van IJsland (World Class Iceland). En het gebied zelf wordt veel gebruikt door hardlopers.
Toeristen die even geen zin hebben in sport, kunnen in hetzelfde gebied de botanische tuin van de stad bezoeken, de Grasagarður Reykjavíkur (link). Veel bewoners van de stad komen hier naartoe om te wandelen en ontspannen. Behalve heel veel verschillende bloemen en planten is er ook een café aanwezig. Daarbij in de buurt is een dierentuin die gecombineerd is met een familiepark gelegen: het Fjölskyldu- og húsdýragarðurinn (link). Hier zijn voornamelijk boerderijdieren te bekijken. Daarnaast zijn er soms wat wilde dieren. Bovendien is er een klein aquarium.
Veel rugzaktoeristen overnachten tijdens hun verblijf in Reykjavík in het hostel in het Laugadalur of op de daarnaast gelegen camping. Met buslijn 14 worden deze, en de rest van het park, eenvoudig met het centrum van de stad verbonden.
Hoewel het nauwelijks voor te stellen is, beschikt Reykjavík over een zeestrand. Het is een in het jaar 2000 kunstmatig aangelegd zandstrand dat Nauthólsvík Ylströnd wordt genoemd. Het fijne gele zand werd geïmporteerd vanuit Marokko en ligt rondom een kleine kreek waarin zeewater zich mengt met warm water vanuit een geothermische bron, zodat er gezwommen kan worden in water van een behaaglijke temperatuur (ongeveer 20℃). Het strand is te vinden iets te oosten van het zuidelijke uiteinde van de landingsbaan van het vliegveld van Reykjavík op loopafstand van het Perlan. Jaarlijks bezoeken 120.000 mensen dit strand.
Link naar grotere kaart.
⇑ terug naar boven ⇑